Groei, groei, groei. Al die talentmanagers, chief happiness officers voorop en het complete leger van coaches erachteraan reppen over niets anders: groei. Alsof daar nooit een grens aan komt, die groei.
Ik ben eens nagegaan of die groeimogelijkheden zijn te kwantificeren. Belangrijk, willen we medewerkers geen wassen neus voorhouden. Dat elke kenniswerker gaat denken dat het een kwestie van uitzitten is om manager te worden van een groot bedrijf of belangrijk vakgebied. En dat alleen metselaars en stratenmakers beseffen dat zij als metselaar of stratenmaker met pensioen gaan als hun rug het niet voortijdig begeven heeft.
Oké, voor de draad ermee. Wat wijzen de cijfers uit?
Ik zal er niet ver naast zitten als ik zeg dat, en dan tel ik even de zorgsector en het onderwijs mee, ongeveer 15 procent van de medewerkers niet op z’n best functioneert op het niveau waarvoor hij of zij is opgeleid. Wederom 15 procent, en dat cijfer heb ik wel exact, groeit in zijn leerweg door naar het niveau van buitengewoon volleerd. Nog eens 15 procent tenslotte doet een stap zijwaarts of diagonaal naar boven waar een complexere leerweg is gepositioneerd.
Blijft over 55 procent, of laten we zeggen een deel dat varieert tussen de 50 en 60 procent, dat ergens zit tussen junior en volleerd en rond het 35ste levensjaar tekenen vertoont van verzadiging, verveling of zo je wilt, verval.
Met andere woorden, als ik ergens mijn energie op zou richten, is het op die laatste groep: volleerde 35-plussers, die – in hun eigen woorden – nog zo heel lang ‘moeten’, zonder enig groeiperspectief. Laat die snel eens van baan wisselen, voordat de tijd hen heeft ingehaald.
Werk ze, Rolf Baarda